Middelbare school
Toen ik naar de middelbare school ging, veranderde ik opnieuw van school. Weer hoopte ik op een nieuw begin. Weer deed zich net hetzelfde scenario voor. Weer werd ik buiten gesloten.
Het moeilijkste moment vond ik de lunchpauze. In de eetzaal werd ik niet alleen overweldigd door een massa aan prikkels. Ik werd er ook geconfronteerd met het feit dat ik heel veel moeite heb om gesprekken te volgen op drukke plaatsen. Daarom at ik stiekem mijn boterhammen op in de tuin.
In het derde midelbaar bleek dat ik hetzelfde idool had als een meisje dat nogal populair was op school. We begonnen met elkaar op te trekken om over ons idool te praten. Zij heeft me uiteindelijk uit de isolatie gehaald.
In de klas kreeg ik het echter steeds moeilijker. Mijn punten gingen achteruit. Mijn antwoorden werden vaak als fout aangerekend terwijl ze, vanuit mijn denkwijze bekeken, juist waren. Wanneer ik op school bv de opdracht kreeg: 'Deel de beroepen beenhouwer, bakker, tandarts en buschauffeur op in beroepen die al dan niet verband houden met eten', begon ik te twijfelen. Voor mensen zonder autisme houdt tandarts geen verband met eten. Voor mij is dat echter niet zo evident. Eten gaat immers door de mond. Op die manier komt de tandarts ook wel eens met voedsel in contact. Moest de opdracht luiden: 'Deel de beroepen op in beroepen die al dan niet rechtstreeks verband houden met eten', zou het voor mij veel duidelijker zijn geweest. Dat ene woord, detail dat werd weggelaten, was voor mij van cruciaal belang. Ik kon dan ook nooit op voorhand inschatten of ik al dan niet een goede toets had afgelegd.
Begrijpend lezen vond ik ook verschrikkelijk zwaar. Bij begrijpend lezen moet men tussen de lijntjes kunnen lezen. Dat is niet mijn sterkste punt.
Ik had het ook moeilijk met het schrijven van opstellen en het maken van spreekbeurten. Deze vergen verbeelding. Vooral wanneer ik opdrachten kreeg, zoals ‘Schrijf iets over een onderwerp dat je nauw aan het hart ligt’, panikeerde ik. Dan komt er niets in me op om over te schrijven. Ik heb iets nodig als uitgangspunt. Bovendien werd ik bij het naar voren brengen ook nog eens overprikkeld door al die klasgenoten die me aankeken.
Bij het maken van een boekbespreking stootte ik ook op het feit dat ik zaken anders begrijp. Daarnaast is lezen ook enorm vermoeiend voor me. Ik kan me niet lang concentreren. Ik ving die gebreken op door in de bibliotheek (internet bestond toen nog niet) boekrecensies op te zoeken en min of meer over te nemen.
Met toetsen tegen de klok, had ik het ook heel moeilijk. Ten eerste ben ik trager door mijn denkwijze. Ten tweede is tijd moeilijk in te schatten doordat tijd vaag is.
Om te kunnen volgen in de klas, moest alles gevisualiseerd worden. In die tijd werd hoofdzakelijk les gegeven met weinig beeldmateriaal. Gelukkig hadden we meestal wel gedrukte cursussen, waarin we konden mee volgen. Soms gebeurde het echter dat de geprinte cursus pas achteraf gegeven werd. Dan kon ik niet opletten. Ik moet iets visueels hebben om me te kunnen concentreren. Wanneer we zelf nota's mochten nemen, kon ik beter volgen. Dan visualiseer ik immers datgene dat gezegd wordt door het neer te schrijven. Ik had het ook erg moeilijk met toetsen waarbij de vragen mondeling gesteld werden. Tegen het einde van de vraag was ik het begin reeds vergeten.
Om te studeren probeerde ik alles zoveel mogelijk te visualiseren. Zo schreef ik mijn cursussen over zodat ik ze tijdens de examens kon aflezen in mijn gedachten. Soms wist ik dan nog wel op welke pagina het antwoord stond, maar wist ik de inhoud van het antwoord niet.
Doordat ik door al dat denken snel uigeput was, kon ik me niet lang concentreren. Ik kon me gemiddeld een halve dag goed concentreren. Daarom begin ik reeds vroeg in het schooljaar te studeren. Dan moest ik tijdens de examens gewoon maar herhalen. Dat was mogelijk op een halve dag.
Ik studeerde het best in mijn kamer, waar weinig prikkels waren.